Model Testpapier-2

Part-A:

1. Het structuur-van-intellectueel model werd voorgesteld door:

(a) Charles Spearman

(b) Arthur Jensen

(c) Howard Gardner

(d) JP Guilford

2. verwijst naar die attributen van een persoon die hem / haar onderscheidt van anderen.

3. Bewuste weerstand is aanwezig wanneer de cliënt opzettelijk wat informatie verbergt. (Waar onwaar)

4. Beklemtoonde individuen zijn meer geneigd zichzelf bloot te stellen aan_________, die stoffen zijn die lichamelijke ziekten veroorzaken.

5. Bij een conversiestoornis heeft een persoon een aanhoudende overtuiging dat hij / zij een ernstige ziekte heeft ondanks medische geruststelling, gebrek aan fysieke bevindingen en het niet kunnen ontwikkelen van de ziekte. (Waar onwaar).

6. In ECT worden sterke elektrische schokken via elektroden aan de hersenen van de patiënt gegeven om convulsies door de psychiater te veroorzaken. (Waar onwaar)

7. Het kenmerk dat verwijst naar het aantal attributen binnen een bredere instelling is:

(a) Valence

(b) Multiplexiteit

(c) Cent

8. Een verzameling mensen rond een berm is een voorbeeld van een

(een groep

(b) Menigte

(c) Mb

(d) Publiek

9. Het vermogen om te gaan met een situatie waarin individuen moeten concurreren met vele anderen voor zelfs elementaire hulpbronnen, inclusief fysieke ruimte

(een wedstrijd

(b) Verdringingstolerantie

(c) Concurrentie tolerantie

(d) Crowding

10. Activiteiten als denkprocessen, persoonlijke besluitvorming, gericht op zelf, wordt communicatie genoemd ._____________ (Interpersoonlijk / Intrapersoonlijk)

Part-B:

11. Hoe is creativiteit gerelateerd aan intelligentie?

12. Verklaar de term Anorexia Nervosa.

13. Wat is het primacy-effect?

14. Beschrijf 'empathie' als een van de kenmerken van een goede hulpverlener.

15. Wat zijn de kenmerken van mensen met een laag zelfbeeld?

16. Wat is mentale retardatie?

Part-C:

17. Wat zijn de componenten van attitude?

18. Verklaar stressbestendige persoonlijkheid.

19. Verklaar abnormaal gedrag volgens het diathese-stressmodel.

20. Wat zijn de bronnen van stress?

Part-D:

21. Noem vier redenen voor groepsconflicten.

22. Wat zijn vooroordelen? Bespreek twee bronnen van vooroordelen.

23. Hoe verschilt 'aptitude' van 'interesse' en 'intelligentie'? Hoe gemeten?

24. Definieer fobie met zijn types.

25. Onderscheid maken tussen primaire en secundaire groepen.

26. Wat zijn de factoren die bijdragen aan genezing in psychotherapie?

Part-E:

27. Wat brengen projectietechnieken uit het onderbewuste? Schrijf om het even welke vier technieken.

OF

Bespreek verschillende stadia van persoonlijkheidsontwikkeling voorgesteld door Freud.

28. Wat is het verschil tussen achterstelling en sociaal nadeel? Noem vier gebieden waar ontbering een negatief effect heeft.

OF

Wat is pro-omgevingsgedrag? Stel een aantal strategieën voor om het milieu te beschermen tegen vervuiling.